Subscribe Now
Trending News

Blog Post

DE KEUZE VAN CHRIS CRAPS
De keuze van

DE KEUZE VAN CHRIS CRAPS 

Chris Craps is al decennialang een fijne collega, goede vriend – uitweiden over de anekdotes die we samen hebben beleefd op tal van filmfestivals en in het bijzonder in Cannes, zouden ons te ver leiden – en ondertussen ook vaste medewerker bij Fast Forward. Hij is van opleiding bioloog (KUL), maar zijn hart ligt al meer dan dertig jaar in de cinema. Zijn ‘film’-carrière ging van start toen hij als jonge geëngageerde journalist aan de slag ging bij de Radionieuwsdienst van Concentra, om vervolgens fulltime filmjournalist te worden bij Het Belang van Limburg. Daarnaast werkte hij ook nog voor Radio 2, Canal + en Metro. Hij is tevens lid van de Scenaristengilde en samen met Jean-Claude Van Rijckeghem pende hij onder meer de langspeelfilmscripts voor De Bal, Science Fiction, Meisjes, Kruistocht in Spijkerbroek en Koning van Katoren. Chris geeft regelmatig ook lezingen rond films, geeft cursussen filmanalyse en filmgeschiedenis in samenwerking met Fonk en Het Davidsfonds en reisde zelfs tot in Kirgistan om in opdracht van UNICEF een workshop scenarioschrijven te leiden. De kers op zijn lange schrijverscarrière kwam er als auteur van de boeken: De Geheimen van de Cinema, een studieboek over narratieve structuren en subtext en recent nog Ik ben het die hier de vragen stelt!, een verslag van ludieke momenten in de filmjournalistiek. Momenteel is Chris nog altijd de filmrecensent van het Belang en het magazine Vertigo.

Chris over zijn participatie aan onze rubriek De Keuze Van: “Het is voor mij aartsmoeilijk om vijf favoriete films te kiezen. Er zijn er gewoon veel te veel. De films die een enorm impact op mij gehad hebben in mijn jeugdjaren en mijn smaak gevormd hebben, zijn onder meer de volgende: All the President’s Men, Bad Timing, The Wild Bunch, Wake Up in Fright, The Treasure of the Sierra Madre, Blue Velvet, Psycho, The Wind and the Lion en The Last of the Mohicans. Ik had er ook aan gedacht om enkele van mijn lievelingsfilms uit het oude Hollywood door te geven (Brute Force, Adventures of Don Juan, Riot in Cell Block 11, Arsenic & Old Lace, Ride the High Country) of mijn (nogal voorspelbare) top qua Japanse films (Rashomon, The Human Condition, Harakiri, The Seven Samourai, High and Low) of (eveneens wat voorspelbaar en modieus) geweldige films geregisseerd door vrouwen (The Hitch-Hicker, The Night Porter, We Need to Talk about Kevin, Detroit, The Nightingale) – je ziet, ik kan niet stoppen. Maar uiteindelijk op opteerde ik hier voor meesterwerken of toch fantastische films die iedere cinefiel en filmstudent zou moeten gezien hebben, maar waarvan ik de indruk heb dat ze door niet zo heel veel mensen werden gezien.”

Hier is zijn de filmkeuzes van Chris:

THE BATTLE OF ALGIERS (LA BATTAGLIA DI ALGERI) (Gillo Pontecorvo, 1966)

 Als er één film is die meer impact heeft gehad op de moderne actiefilmerij én de politieke cinema is het dit meesterwerk van Gillo Pontecorvo wel. De film, die overduidelijk wortels heeft in het Italiaanse neorealisme, verhaalt in semidocumentaire stijl de groei van de FLN-guerrillabeweging in Algiers in de periode 1954-1957. Door de vele aanslagen raken de Fransen in paniek en sturen ze paracommando’s om de opstand te breken. Die schrikken er niet voor terug om te martelpraktijken toe te passen. Het geniaal scenario van Franco Solinas heeft geen hoofdpersonage (tenzij het Algerijnse volk), maar bevat wel een hoofdsubplot rond een jonge boef die in het verzet belandt. Pontecorvo verliest geen tijd met speeches of lange dialogen, maar toont vooral hoe het conflict tussen de twee groepen escaleert. Het in zwartwit opgenomen The Battle of Algiers werd niet alleen een van de meest realistische films ooit, maar tevens een van de stevigste en meest meeslepende actiefilms uit de filmgeschiedenis (met ook nog een score van Morricone en Pontecorvo). Je mag er zeker van zijn dat Costa-Gavras, Steven Soderbergh, Ken Loach, Mike Leigh, Paul Greengrass en zelfs Christopher Nolan de film niet alleen gekoesterd hebben, maar er ook enorm door geïnspireerd werden. The Battle of Algiers won onder meer de Gouden Leeuw in Venetië, maar zijn grootste beloning was de jaarlange ban door de Franse overheid (daarna wilde geen enkele Franse distributeur het aan om de film uit te brengen). Want als een film verboden wordt, is dat een teken dat hij meestal heel goed is.


THE MATTEI AFFAIR (IL CASO MATTEI) (Francesco Rosi, 1972)

Ik zag deze docuthriller van Rosi voor het eerst toen ik 15 was. Ik snapte er toen maar de helft van, maar de inhoud fascineerde en de beelden van het gecrashte vliegtuig zijn voor altijd op mijn netvlies blijven kleven. Il caso Mattei tracht te doorgronden waarom zakenman Enrico Mattei (meer dan waarschijnlijk) vermoord werd. Mattei had immers in het Italië van na WO II de olie- en gaswinning ondergebracht in Eni, een staatsbedrijf en vertikt het te buigen voor of mee te spelen met de Zeven Zusters, de zeven grootste Amerikaanse olieconcerns (Gulf, Shell, Texaco enz.). De film ligt in het verlengde van Rosi’s eigen Salvatore Giuliano en Le mani sulla città en is voorzien van een knappe verbrokkelde structuur à la Citizen Kane. Heel fascinerend hoe fictie en docufictie hier met documentaire wordt gemixed. Rosi komt zelf ook in de film voor wanneer hij informeert naar een bevriend journalist. Die man deed voor hem onderzoek naar Mattei, maar hij verdween plots van de aardbodem (en is naar verluidt vermoord door de maffia). Il caso Mattei is een mooi voorbeeld van hoe het Italiaanse neorealisme evolueerde in baanbrekend politieke cinema (zeker ook getriggerd door The Battle of Algiers en Z) . De film werd in 1971 terecht bekroond met de Gouden Palm, ex-aequo met nog een andere politieke film, The Working Class Goes to Heaven van Elio Petri. 1971 was dus een wonderjaar voor de Italiaanse en politieke cinema én voor de fantastische hoofdacteur Gian Maria Volonté die in beide films de hoofdrol speelde. Ik heb ooit de hoop gekoesterd dat er ook in België een Rosi zou opstaan die scherpe politieke films zou maken, maar helaas.


STATE OF SIEGE (ÉTAT DE SIÈGE) (Costa-Gavras, 1972)

 Z en L’aveu van Costa-Gavras waren zeker ook baanbrekende films (en moet je beslist zien), maar État de siège staat voor mij nog een trapje hoger. De film werd geïnspireerd door de ontvoering in 1970 van een Amerikaan (Yves Montand in de film) in Uruguay. De Tupamaro-guerrillabeweging had hem opgepakt om alle politieke gevangenen vrij te krijgen, maar ook omdat de man eigenlijk een CIA-agent was gespecialiseerd in martelpraktijken. De Uruguayaanse top van de naar een dictatuur geëvolueerde overheid offerde hem echter op (zoals de Italianen een paar jaar later zouden doen met Aldo Moro) en verhoogden de repressie van al wat links was. De prent voelt door het werk van The Battle of Algiers-scenarist Franco Solinas schatplichtig aan Pontecorvo’s meesterwerk. Toch staat État de siège op zichzelf en representeert hij op de meest spannende, schokkende en realistische manier de interventiepolitiek van de VS in het Latijns-Amerika van de jaren 60 en 70. Interessant is dat Yves Montand in de periode 1968-1972 een heel belangrijke aanwezigheid was in de politieke cinema en in de films van Costa-Gavras. In État de siège speelde hij een Amerikaan die het naar uiterst rechts opgeschoven regime in Uruguay ondersteunde, terwijl hij in Z een linkse politicus vertolkte, die vermoord werd door het extreemrechtse kolonelsregime in Griekenland, en in L’aveu een communist incarneerde die gemarteld wordt door de Stalinistische politie in Tsjechoslowakije.


THE FRONT (MARTIN RITT, 1976)

Deze film van Martin Ritt was ver op zijn tijd vooruit. Er zijn er maar weinigen die zich op dat moment waagden aan het mixen van pure tragedie en komedie (scenarist Jules Feiffer misschien). De makers (regisseur Martin Ritt, scenarist Walter Bernstein en acteur Zero Mostel) wisten echter heel goed waarover ze hadden. Ze waren begin jaren 50 geblacklist en in 1976, wanneer het meer bespreekbaar werd, kwamen ze op de proppen met een knap geschreven, maar toch bizarre lachfilm. Voor de hoofdrol kozen ze – een geniale vondst – Woody Allen zodat je meteen wist in welk genre je zat. Allen schreef overduidelijk zijn eigen dialogen – ‘zwemmen is geen sport, het is een manier om niet te verdrinken’ – en speelt een schlemiel die in 1953 zijn droom naar succes en fortuin in vervulling ziet gaan. Hij kan zijn job als kassabediende immers ontvluchten door als ‘front’ op te treden van geblackliste schrijvers. Hij wordt een echte ster, maar eigenlijk is hij een bijna-analfabeet – althans zo omschrijft hij zichzelf. Zijn problemen stapelen zich op wanneer hij verliefd op een productie-assistente met linkse sympathieën en de HUAC nieuwe slachtoffers zoekt. De film werd destijds met gemengde gevoelens onthaald – lachen met de communistenjacht onder Joseph McCarthy was in de jaren 70 nog te pijnlijk. Maar nu openbaart The Front zich als een scherpe film, met een zeer eenvoudig, maar superefficiënt script dat enorm vlot slalomt van humor naar tragedie en terug. Zero Mostel speelt een versie van zichzelf als geblackliste televisieclown die gedwongen wordt om het Woody Allen-personage zover te krijgen dat die namen van communistische vrienden onthult. Een film die nog steeds relevant is, onder meer omdat er nu veel mensen zijn die een ‘front’ zouden willen inhuren.


MICHAEL CLAYTON (Tony Gilroy, 2007)

Toch nog een iets recentere film in dit lijstje, ook al is hij intussen 16 jaar oud. Maar Michael Clayton is wel een van de beste Amerikaanse films van de laatste 20 jaar en bevat een script dat zo enorm gelaagd is dat je er na 10 visies nog een extra laag in ontdekt. Oppervlakkig bekeken lijkt dit een thriller over advocaten en corporate business, maar in feite is het een zeer metaforisch-moralistische drama doordrongen van mythologie. George Clooney, in de beste rol van zijn carrière, vertolkt de titelrol. Hij werkt als de fixer voor een advocatenbedrijf. Hij is de man die de smerige zaakjes toedekt. Wanneer zijn mentor (Tom Wilkinson) een zenuwinzinking krijgt en de belangen van een klant in het gedrang brengt, moet Michael uitrukken om hem tot inkeer te brengen. Maar zijn oude meester kent de wet door en door en laat zich door niemand inpalmen. Bourne-scenarist Tony Gilroy boetseerde zijn film volgens de beste seventiesdrama’s. In feite gaat Michael Clayton over moraliteit binnen een verziekt milieu. Clayton is hier de ‘zieke’ die zichzelf niet kan genezen, maar door een fameuze schok en toedoen van een ‘corporate bitch’ (een fantastische Tilda Swinton) tot inzicht komt. Hij ondergaat die transformatie ook in een mythologische spiegel. Zijn mentor neemt de gedaante aan van Shiva, de mythische God van de vernietiging (denk aan Oppenheimer). Michael krijgt een nieuwe kans via een wedergeboorte als aartsengel en dat gebeurt wanneer de nacht overgaat in de dag, wanneer de duisternis plaats maakt voor het  licht. Michael is ook een omgekeerd Sidharta. Sidharta werd door zijn vader verboden het paleis te verlaten en de echte wereld binnen te gaan. Maar Sidharta wilde de echte wereld zien, zodat hij herboren kon worden als de Boeddha. Daarnaast is Claytons film ook een thriller vol knipogen en verwijzing naar grootse cinema die ergens ook over transformatie handelen: van John Hustons The Asphalt Jungle, Brief Encounter van David Lean en Noel Coward tot John Mackenzie’s The Long Good Friday.

Related posts