Linda Asselbergs (Antwerpen, 1953) was tot aan haar pensioen columniste en redactrice lifestyle/human interest/cultuur bij Knack Weekend. Filmfanaat is ze voor het leven. En als freelancejournaliste is ze nog altijd druk in de weer.
Linda: “De vijf allerallerbeste films aller tijden? Begin er maar aan… Nee, simpelweg vijf prenten die mij op de een of andere manier midscheeps raakten of een beetje blij maakten. Vraag het mij morgen en ik kies vijf totaal andere uit het triljoen gegadigden.”
Haar vijf filmkeuzes:
THE THIRD MAN (Carol Reed, 1949)
Reed verfilmde het scenario van Graham Greene op locatie in het door vier geallieerde mogendheden bezette Wenen van vlak na WOII, een nachtmerrie-achtig broeinest van spionnen, oplichters en andere louche figuren. Joseph Cotten speelt een wat naïeve Amerikaanse schrijver van pulpwesterns die in Wenen rendez-vous heeft met zijn jeugdvriend Harry Lime (Orson Welles). Als die op een mysterieuze manier aan zijn einde gekomen blijkt te zijn, gaat Cotten op onderzoek naar de ware toedracht, waarbij hij gecharmeerd raakt door een enigmatische schone (Alida Valli), één van Lime’s voormalige geliefden. Wat iedereen behalve Cotten al snel doorheeft, is dat Lime zijn eigen dood simuleerde om te ontsnappen aan politieman Trevor Howard.
Orson Welles is geweldig als één van de meest charmante gluiperds uit de filmgeschiedenis, ook al komt hij nauwelijks in beeld. Iconisch is het shot waarin hij schuilt in een duister portiek en er een fractie van een seconde een lichtstraal door een geopend vensterluik op zijn grijnzend smoelwerk valt, terwijl er een kat aan zijn schoenen likt. Al even bekend is Anton Karras’ plonkeplonk-citerthema in de soundtrack, de achtervolging in de riolen van Wenen en de anekdote van de Zwitserse koekoeksklok, door een sardonische Lime gedebiteerd in het Reuzenrad van het Weense Prater. The Third Man is een van de beste Britse noirs ooit: een mix van politieke thriller, misdaadmysterie en atypische romance, gefilmd in gothic zwartwit. In de eindsequentie ziet een gedesillusioneerde Joseph Cotten, Alida Valli van heel ver op een kerkhof naderen, waarna ze hem straal voorbij loopt. Van een wrang einde gesproken.
PATHS OF GLORY (Stanley Kubrick, 1957)
Nog altijd de meest aangrijpende anti-oorlogsfilms aller tijden als je het mij vraagt, van het soort dat het publiek ziedend van verontwaardiging maakt. Ik moet een jaar of twaalf geweest zijn toen ik hem voor het eerst op televisie zag en ik was er dagenlang kapot van. De film die niemand in Hollywood behalve Kubrick wilde maken, gaat over een schandalig incident dat plaatsvond in het Franse leger tijdens WO I. Een paar meedogenloze, maar totaal incapabele generaals jagen hun troepen de loopgraven uit om een oninneembare Duitse stelling te bestormen. Als de schaarse overlevenden terug naar hun linies strompelen, beschuldigen de generaals hen van lafheid. Een lukraak gekozen trio soldaten moet terechtstaan. De rechtschapen kolonel Dax (Kirk Douglas) neemt hun verdediging op zich, maar kan niet voorkomen dat ze voor het executiepeloton verschijnen. Een van hen, gewond, moet zelfs verticaal op een brancard vastgesjord worden om gefusilleerd te kunnen worden. Kubrick filmt koel, zonder pathos, wat de onrechtvaardigheid des te indringender weergeeft. De enige emotionele scène is de laatste, waarbij een gevangen Duits meisje (Susanne Christian, de latere mevrouw Kubrick) gedwongen wordt om te zingen voor een meute snerende Franse soldaten, die uiteindelijk ontroerd raken door haar tranen en aarzelende, oprechte stem.
LES VACANCES DE MONSIEUR HULOT (Jacques Tati, 1953)
In het luchtiger genre kies ik voor de mijns inziens beste film van Jacques Tati, waarin de regisseur zelf gestalte geeft aan de anti-held Monsieur Hulot, met flaphoedje, pijp, paraplu en te korte broek. Immer goedbedoeld en welgemanierd, maar hopeloos wereldvreemd en onhandig, zaait hij paniek in een slaperig badstadje aan de Frans-Atlantische kust en het burgerlijke Hotel de la Plage waar hij verblijft. Een echte plot is er niet en er wordt nauwelijks gesproken in de film. De humor is louter visueel, mime eigenlijk, maar doeltreffend ondersteund door komische geluidseffecten. Zo is er de scène waarin een horde gepakt en gezakte toeristen zich van het ene naar het andere stationperron haast, aangevuurd door een onverstaanbare stem uit de luidsprekers. Of de zwiepdeur in het restaurant die het de kelner wel bijzonder lastig maakt. Meer dan zeventig jaar na de release zijn de running gags, hoe simpel ook, nog altijd onweerstaanbaar grappig. En het personage van de immer goedbedoelende zonderling, die niets van de hem omringende wereld begrijpt, heeft nog niets van zijn charme verloren.
Er schuilt milde maatschappijkritiek in de manier waarop Tati de vakantiepret najagen, maar zich eigenlijk hopeloos vervelende bourgeoisie portretteert. Nog een geluk dat die knullige ‘palmenhouten’ Hulot per ongeluk veel te vroeg het jaarlijks quatorze Juillet-vuurwerk ontsteekt, tot jolijt van het jonge grut. Kinderen zijn zeer aanwezig in zowel Mon Oncle als Les Vacances de Monsieur Hulot. Bij hen voelt de harkerige ‘nonkel’ zich nog het meest op zijn gemak, groot kind dat hij zelf eigenlijk is.
MOONSTRUCK (Norman Jewison, 1987)
Norman Jewison was de allereerste filmregisseur die ik ooit mocht interviewen en ik had het niet beter kunnen treffen dan met deze minzame Canadees, verantwoordelijk voor uiteenlopende kaskrakers als The Cincinnati Kid (1965, met Steve McQueen), In the Heat of the Night (1967, met Rod Steiger en Sidney Poitier), The Thomas Crown Affair (1968, met Steve McQueen en Faye Dunaway) en Fiddler on the Roof (1971, 8 Oscarnominaties waarvan 3 verzilverd).
Voor Moonstruck (1987, ook genomineerd voor Beste Film) haalden twee actrices een Oscar binnen. Cher voor beste actrice en Olympia Dukakis voor beste actrice in een bijrol. In deze charmante romcom waarin de volle maan het doen en laten van een familie Italo-Amerikanen beïnvloedt, speelt Cher de rol van haar leven als de wat verslofte New Yorkse boekhoudster en jonge weduwe Loretta die een huwelijksaanzoek aanvaardt van overjarige moederszoon Danny Aiello. Niet uit liefde, maar voor de zekerheid. Maar als ze in de aanloop van het huwelijksfeest de jongere broer van haar aanstaande leert kennen, raakt ze in vuur en vlam.
Nicolas Cage is op zijn best als de ‘wild at heart’-bakker met een verminkte hand, een en al nauwelijks onderdrukte woede en passie. Cher vertolkt de droom van menige toeschouwster wanneer ze als een moderne Assepoester een gedaanteverwisseling ondergaat en in een schitterende avondjurk met Cage (in een tuxedo!) naar de Metropolitan Opera gaat voor een voorstelling van Puccini’s La Bohème. En toch zijn het in deze film een stel karakteracteurs die de show stelen: Vincent Gardenia als Loretta’s vader, een schuin-marcherende loodgieter en Olympia Dukakis als zijn gedesillusioneerde, maar waardige en uiteindelijk assertieve echtgenote. Verder zijn er nog een oom en tante die ondanks hun meer dan middelbare leeftijd nog altijd vatbaar zijn voor romantiek en een kankerende opa (Feodor Chaliapin jr) die de hele film door zijn familie op de zenuwen werkt door met een meute straathonden rond te banjeren: ‘Piano, piano, non tirare!’ Het geheel is een lyrische, met geestige dialogen gelardeerde ode aan de liefde die de toeschouwer goed gezind en met verende tred naar huis stuurt.
FARGO (Ethan en Joel Coen, 1996)
Flamboyante mix van harde misdaadfilm en een knotsgekke comedy of errors, zoals enkel de Coen Brothers ze kunnen verzinnen. Een gefrustreerde autohandelaar (William H. Macy op zijn zorgelijkst) zoekt contact met twee zware jongens om zijn vrouw te ontvoeren, met de bedoeling geld te ontfutselen aan zijn rijke schoonvader. Geweld zou er niet aan te passen mogen komen, maar een en ander gaat geweldig fout door toedoen van de psychopaat met een onverzadigbare trek in pannenkoeken Peter Stormare en zijn geagiteerde sidekick Steve Buscemi die hem niet onder controle kan houden. Enter de fantastische Frances McDormand, alias mevrouw Joel Coen, als de laconieke en zeer zwangere plaatselijke sheriff die achter haar dikke buik aan waggelend en occasioneel overgevend het moordonderzoek voert.
Het als waargebeurd voorgestelde verhaal speelt zich af in een kil en ondergesneeuwd Minnesota waar de inwoners, afstammelingen van Scandinavische immigranten, met een vet accent de meest banale prietpraat verkopen, in absurd contrast met de gruwelijke gewelddadigheid van de gebeurtenissen. Sommige beelden staan voor altijd op je netvlies gegrift, zoals de voet met het witte sokje die uit de houtversnipperaar steekt. Cameraman Roger Deakins stond garant voor een poëtische cinematografie met zijn beelden van het barre winterse landschap, wat hem terecht een Oscar opleverde. Ook Frances McDormand, Hollywoods beste en tegelijk minst glamoureuze actrice, en het geniale gitzwarte scenario van de Coens vielen in de prijzen. De broers zijn eveneens co-producent van de op hun film geënte uitstekende tragikomische televisieseries Fargo (2014-2024).