Marco Bolla begon zijn filmcarrière op jonge leeftijd door zijn actiefiguren epische gevechten te laten voeren terwijl hij tegelijkertijd de dialogen vertolkte. Dit evolueerde naar het gebruiken van familieleden op bijeenkomsten om te acteren in een film die hij ter plekke bedacht. Hoewel de inhoud, cast, crew en gevoeligheden van zijn werk drastisch zijn veranderd, blijft diezelfde kinderlijke energie en passie aanwezig in zijn huidige werk als zowel commercieel als verhalend filmmaker. Momenteel maakt hij samen met coregisseuse Jeanne Remi het kortfilmcircuit onveilig met het absurde Au Suivant.
Voor zijn keuzes koos hij 5 projecten waar hij steeds naar teruggrijpt. Hij speelde wel een beetje vals door ook een videogame binnen te smokkelen, maar dat zien wij graag door de vingers.
Marco Bolla omschrijft zichzelf als een humanistisch genrefilmmaker en zijn keuzes illustreren dat:
Terminator 2: Judgment Day (James Cameron – 1991)
Eén van de eerste filmervaringen die ik me kan herinneren. Mijn vader was internationaal vrachtwagenchauffeur. Ik spendeerde destijds weinig tijd met hem, maar als we samen waren, dan keken we systematisch naar actiefilms. Hij was eerder een Sylvester Stallone-fan en had het meer voor Schwarzenegger. T2 was mijn favoriet en is nog steeds één van de films die ik het leukst vind. Puur omdat de actie zo fantastisch is. Schwarzenegger is nooit beter geweest . Hij doet alles perfect en hij weet zijn enorm charismatische persoonlijkheid in een toch niet zo charismatische rol te steken. Ook de vader-zoon-verhouding tussen Edward Furlong en Arnold Schwarzenegger wist me heel erg te raken. Terminator 2 was voor mij heel lang de film die ik ambieerde en het idee van wat een goede film is: een goed uitgewerkte actiefilm met non-stop thrills, goeie oneliners en interessante personages.
Shaun of the Dead (Edgar Wright – 2004)
Ik ontdekte deze dankzij Hot Fuzz, Edgar Wrights tweede film. Net nadat ik beslist had om de droom van regisseur te worden na te jagen en aan het zoeken was wat het precies inhield, zag ik Shaun of the Dead. Door die film begreep ik wat het omvatte en het heeft me ook een beetje misvormd in de zin dat ik nog altijd vind dat een regisseur de verantwoordelijkheid heeft om een visuele stempel te zetten. Hetgeen eigenlijk niet 100% klopt. Wat is zo cool vind aan Shaun of the Dead is dat het een mix is van verschillende genres die perfect blenden. Een zomromcom waarin de individuele genres elk voldoende tijd krijgen. Het was een revelatie om te ontdekken dat je binnen één genre kan werken, maar tegelijkertijd de vrijheid hebt om uitstappen te maken.
Ik heb de film al zeker 20 maal gezien en hij blijft grappig. Telkens zijn het wel andere grappen die ik dan weer de meest geslaagde vind. De aanpak, de muziek en het ritme vind ik zeer entertainend en merkwaardig. Ook het acteerspel en het dramawerk is top. In het behind-the-scenes-boek las ik dat Wright de film omschreef als een Mike Leigh-project met zombies op de achtergrond. Ik ben een liefhebber van Mike Leigh en bewonder hoe hij omgaat met zijn personages, maar bij hem mis ik steeds iets en dat vind ik hier terug onder de vorm van humanistische en realistische personages in een zombiesetting.
Boogie Nights (Paul Thomas Anderson – 1997)
Vanaf daar gaan we verder naar Boogie Nights. Een ander genre, maar nog steeds met herkenbare elementen. Dit was niet mijn eerste PTI-film; de eerste die ik zag was There Will Be Blood. Die begreep ik niet helemaal toen ik hem op mijn negentiende zag. Maar Boogie Nights fascineerde me onmiddellijk vanwege de sfeer die Paul Thomas Anderson wist neer te zetten. Visueel is het een zeer sterke film. Anderson was destijds duidelijk geïnspireerd door Martin Scorsese en waarschijnlijk door Goodfellas, gezien de overeenkomsten, los van de voice-over.
Boogie Nights heeft een enorm sterke visuele stijl en speelt zich af in een heel interessante setting: de porno-industrie van de jaren zeventig en tachtig. De film bevat uiterst interessante figuren die zowel grappig als tragisch zijn. Het zijn allemaal personages met hun eigen fouten en sterktes. Boogie Nights is een film waar ik continu naar blijf terugkeren. Hoewel het niet langer mijn favoriete PTI-film is – ik ben nu meer fan van There Will Be Blood of zelfs Phantom Thread – toch blijft het een zeer interessante film die me bij het herbekijken altijd een warm gevoel geeft. Je voelt dat Anderson als scenarist en regisseur echt liefde heeft voor zijn personages, en dat is niet altijd het geval. Daarom hou ik er nog meer van.
Memories of Murder (Bong Joon Ho – 2003)
Voor keuze 4 gaan we naar Memories of Murder van Bong Joon Ho. Dit was niet de eerste film van de Korean New Wave die ik zag; dat was Old Boy. Die film was een openbaring, maar hoewel Old Boy erg sterk is, vind ik het scenario, afgezien van de gigantische plotwending aan het einde, minder interessant. Bij herhaalde kijkbeurten raakt Old Boy me steeds minder, terwijl Memories of Murder het tegenovergestelde effect heeft.
Bong Joon Ho is een uitstekende schrijver en combineert dat met fantastische regie. De eerste keer dat ik Memories of Murder zag, kon ik hem niet volledig waarderen. Maar de unieke en zelfverzekerde visuele stijl, gekoppeld aan een scenario dat voortkomt uit het genre maar ook persoonlijk is, raakte me steeds meer. De film speelt ook in op Bong Joon Ho’s eigen politieke activisme uit zijn jeugd. Daarnaast plukt hij ook elementen uit de policiers.
De personages in zijn films zijn vaak niet de meest morele, maar hij behandelt ze met een soort humanisme dat ik enorm waardeer. Song Kang-ho is in deze film absoluut fantastisch en is sindsdien een van mijn favoriete acteurs. De visuele stijl van de film en de manier waarop hij de camera gebruikt, soms explosief en dan weer heel rustig en zelfverzekerd, zijn indrukwekkend.
De mix van tonen, variërend van slapstick tot tragedie, werkt bijzonder goed. Memories of Murder wisselt deze elementen op een perfecte manier af. Het is een film die blijft fascineren.
The Last of Us Part II (Neil Druckmann en Anthony Newman – 2020)
Bij nummer vijf cheat ik een beetje, want ik wil hier graag een videogame noemen: The Last of Us Part II. Van deel 1 heeft men ondertussen een serie gemaakt en het tweede deel volgt binnenkort.
Ik speel al heel lang games, net zo lang als dat ik films kijk. Games werden altijd een trapje lager dan films geplaatst. Veel mensen keken neer op games. Maar met de eerste The Last of Us werd dat anders. De game werd gelijkwaardig aan films beschouwd, en misschien zelfs een beetje hoger. The Last of Us Part I was enorm goed geschreven, met geweldige acteerprestaties. Het feit dat je een van de personages bestuurt, of meerdere, verhoogt je betrokkenheid en maakt de catharsis veel sterker. Het spelen van die game was bijna een religieuze ervaring. Ik vertelde iedereen dat ze het moesten spelen, omdat het zo fantastisch was.
Toen kwam The Last of Us Part II uit en die tilde alles naar een hoger niveau. Het daagde je uit als speler en betrok je veel actiever in het verhaal. De regisseur, Neil Druckmann, confronteerde je met morele dilemma’s. De personages in de game doen dingen die je begrijpt, maar waar je het absoluut niet mee eens bent, en die vaak gruwelijk zijn. Je moet deze acties toch uitvoeren. Dit wekt automatisch sterke emoties op en confronteert je uiteindelijk met je eigen acties, zowel als personage als speler. De catharsis aan het einde van het spel is een van de meest opmerkelijke ervaringen op het gebied van storytelling die ik ooit heb meegemaakt.
Deze game is momenteel mijn maatstaf voor wat ik ooit hoop te kunnen maken. Iets dat kan tippen aan The Last of Us Part II zou een levensdroom zijn.