Gedraaid over een periode van drie eindeloos lange jaren vanwege aanhoudende budgetproblemen, behoort het Indiase drama Pather Panchali tot een in het Westen weinig bekende filmstroming genaamd het Parallel Cinema of Nieuwe Hindoecinema. Dit was een onafhankelijke en min of meer georganiseerde beweging uit de jaren ’40 tot ‘60 die sociaalrealisme en artistieke samenhang vooropstelde, in tegenstelling tot de clichés van de commerciële Indiase cinematografische mainstream: muzikale scènes, escapistisch melodrama en grote lokale sterren.
Pather Panchali, ook bekend als Song of the Little Road, betekende het scenario- en regiedebuut van Satyajit Ray (1921–1992) en werd een van de eerste voorbeelden van onwaarschijnlijke internationale invloed binnen de filmwereld. De prent is evenzeer schatplichtig aan het Italiaanse neorealisme – Ray had grote bewondering voor Ladri di Biciclette (1948) van Vittorio De Sica – als aan het Franse poëtisch realisme. Ray had zelfs Jean Renoir geholpen bij het zoeken van landelijke locaties in India voor diens film Le Fleuve (1951), waarbij hij onofficieel als assistent-regisseur optrad. Pather Panchali is dit jaar precies 70 jaar oud en is nu in 4K restauratie opnieuw te zien in de bioscopen.
Pather Panchali is gebaseerd op de gelijknamige roman uit 1929 van Bibhutibhushan Bandyopadhyay. Het boek bevat autobiografische elementen aangezien Bandyopadhyay ook in Bengalen werd geboren en uit eigen ervaring – reeds als kind – vertrouwd was met de endemische armoede in India. Het land had in de jaren voor de filmproductie een bewogen geschiedenis: de Tweede Wereldoorlog, de onafhankelijkheid in 1947 van het Britse Rijk, de moord op Mahatma Gandhi in 1948 en de opdeling van het subcontinent in twee nieuwe naties: het islamitische Pakistan en het overwegend hindoeïstische India. Die opdeling leidde tot een blijvend conflict over Kasjmir, een regio die vandaag wordt betwist door India, Pakistan en in mindere mate China. Dat laatste land werd in 1971 op zijn beurt opgesplitst toen Bangladesh na een burgeroorlog en genocide door West-Pakistan, zijn onafhankelijkheid uitriep.

Zoals vaak in het oeuvre van de in een intellectuele en artistieke Bengaalse familie geboren grootmeester Satyajit Ray, is het verhaal zelf grotendeels van ondergeschikt belang. Wat telt is de karakterontwikkeling en het onderliggende humanistisch lyrisme. Harihar Roy, lid van de brahmaanse kaste – in het bijzonder een plattelandspandit of priester – droomt er in het begin van de 20ste eeuw van om dichter en toneelschrijver te worden. Roy’s gezin bestaat uit zijn vrouw Sarbajaya, hun jonge dochter Durga, ook wel Didi genoemd en een verre verwante, de hoogbejaarde Indir Thakrun. Maar om hen te kunnen onderhouden, werkt Roy noodgedwongen in dienst van zijn oom.
Indir ligt voortdurend overhoop met Sarbajaya omdat ze voedsel steelt uit de toch al schamele keuken. Durga daarentegen houdt veel van haar en steelt zelf fruit uit de tuin van rijke buren – die het land bezitten waar het gezin woont – om haar te voeden. Harihar en zijn vrouw, die opnieuw zwanger is, krijgen uiteindelijk een zoon: Apurba, alias Apu. Dat betekent een extra mond om te voeden en vergroot de stress van Sarbajaya die lijdt onder voedseltekorten, schulden, het isolement van het gezin in het dorp, de bouwvallige staat van het huis en haar onvervuld verlangen naar stabiliteit. Haar man vertrekt uiteindelijk maandenlang naar een grote stad op zoek naar werk.
De film lijkt op een minimalistisch ensemblewerk, verteld vanuit een vrouwelijk perspectief, een invalshoek die in 1955 problematisch was in de hindoeïstische kastenmaatschappij. Voor meisjes moest immers een bruidsschat worden voorzien, iets wat arme gezinnen vaak niet konden opbrengen waardoor dochters langer dan gewenst thuisbleven. Pather Panchali bestaat uit een reeks mozaïekepisoden: Indirs herhaalde vlucht uit huis na ruzies met Sarbajaya, de autoritaire en gesloten aard van laatstgenoemde, haar kille houding tegenover Durga, het uitbuitende karakter van handelaars en burgers, het gebrek aan geld voor kleren en snoep, de bijnaam ‘dief’ die Durga krijgt na het stelen van fruit en een halsketting van een dominante buurvrouw, de verhalen die Indir ‘s avonds aan de kinderen vertelt, Harihars goedgelovigheid, een bezoek aan een traditionele jatra (volkstoneel), de fascinatie voor een rondreizende bioscoop van de Duitser Max Skladanowsky, de nieuwsgierigheid naar de trein, de dood van Thakrun, Sarbajaya die zilveren objecten moet verpanden om te overleven, Durga’s dood door gebrek aan medicijnen omwille van een zware verkoudheid opgelopen in de moessonregen, de verwoesting van het huis door stormwinden, de late terugkeer van Harihar en uiteindelijk het besluit van het gezin om te verhuizen naar de stad Benares.
Filmmaker Ray werd vaak verweten armoede te exploiteren en te romantiseren als een soort ‘verheven geestestoestand’ gelinkt aan ontbering in de traditie van christelijke nederigheid. Maar een zorgvuldige analyse van zijn personages toont dat hij hen niet per se als voorbeeldig beschouwt. Ze zijn feilbaar, kunnen wreed of agressief zijn en leven in een voortdurende paradox van zowel slachtoffer als dader. Denk aan Indirs wreedheid tegenover Durga’s katjes, de pesterijen van Durga tegenover haar broertje, Apu die een zilverpapiertje van zijn zus steelt om er een kroon en snor van te maken, Harihars neiging tot zelfbedrog en Sarbajaya’s emotioneel en psychologisch masochisme. Zij dacht vóór haar huwelijk dat het gezinsleven al haar problemen zou oplossen, zonder zich bewust te zijn van de vele hindernissen, vooral de kloof tussen haar droom van een burgerlijk bestaan en de harde realiteit waarin sociaal, economisch of cultureel vooruitgang niet in zicht is.

De mannen in Pather Panchali zijn bijfiguren. Apu blijft meestal toeschouwer en Harihar is thuis een nulliteit die tevergeefs probeert aan de eisen van zijn vrouw te voldoen. In de voorgrond staan steeds de banale conflicten tussen vrouwen in machtsposities: met de familie – zoals buurvrouwen die helpen of saboteren – of binnen het gezin. Sarbajaya’s eeuwige ergernis, haar haat voor de ‘verradelijke’ Thakrun, haar wantrouwen en starheid tegenover Durga – een kleine anarchiste die zich verzet tegen de dominante buurvrouw én haar moeder die haar zelfmedelijden niet onder controle heeft – vormen een gezwel van onderdrukte frustratie. Dit alles staat in het teken van de vrouwenpositie in het hindoeïsme van die tijd: als huisvrouw zonder echte kans op betaald werk, in tegenstelling tot mannen.
Een blijvend probleem in het werk van Ray, dat trouwens al zichtbaar is in zijn debuutfilm, is het soms al te contemplatieve, trage of langdradige ritme. Dat staat haaks op het werk van andere grootmeesters van het humanisme zoals Akira Kurosawa, Federico Fellini of zijn lievelingscineasten De Sica en Renoir. Ray zou dit later compenseren door zijn films korter te maken. Toch lijdt Pather Panchali in het laatste deel – rond de dood van Indir en Durga – aan een zekere melodramatische zelfgenoegzaamheid.
De grootste erfenis van Ray’s Pather Panchali, naast de prachtige muziek van Ravi Shankar op basis van klassieke ragapatronen en het uitstekende camerawerk in zwart-wit van D.O.P. Subrata Mitra, ligt in het moeilijk te definiëren en nog moeilijker te imiteren, naturalisme. Dat maakt van het dagelijkse leven een canvas zonder verheerlijking of veroordeling. De bedoeling is een weergave te geven van de complexe en gelaagde mix van ritueel gedrag, eigen wil en momenten van geluk, bitterheid en aarzeling die het leven van gewone stervelingen uitmaken, los van de specifieke hindoeïstische cultuur. Het resultaat is een krachtige botsing tussen het vergeten landelijke India en de opgeklopte, lawaaierige moderniteit zonder geheugen, puur gericht op hedonisme van de twintigste eeuw.

Pather Panchali is het eerste deel van Ray’s zogenaamde Apu-trilogie en is een mijlpaal in de filmgeschiedenis en niet alleen omdat het de debuutfilm van multitalent Satyajit Ray is gemaakt met nauwelijks budget en grotendeels met niet-professionele acteurs en een crew zonder filmervaring, maar ook als bakermat van een nieuwe, integere filmtaal uit India. Pather Panchali introduceerde een nieuw soort cinema in India: realistisch, traag en gevoelig en na lange traditie eindelijk ook een breuk met het populaire Bollywood-genre.
Ray’s budget was halfweg de draaitijd volledig opgesoupeerd. Het Gouvernement van West-Bengalen leende hem de rest van het nodige geld om zijn film te kunnen inblikken. Gelukkig want Pather Panchali werd uiteindelijk een mijlpaal die werd bekroond in Cannes, Venetië, Londen, UK en meermaals in de USA. Daarnaast won de film ook de President’s Gold Medal for Best Feature Film in India, de hoogste nationale filmprijs van het land. Al deze onderscheidingen omdat de prent expliciet toonde dat grote cinema ook mogelijk was met kleine middelen, als er maar menselijkheid, observatievermogen en eerlijkheid in zit.
Ray werd de eerste Indiase regisseur met blijvende internationale faam en geldt sinds zijn debuut als een van de grootste cineasten aller tijden, wiens werk een brug sloeg tussen Oost en West, tussen kunst en leven. Pather Panchali werd een symbool van de humanistische wereldcinema en heeft generaties filmmakers beïnvloed, van Martin Scorsese en Wim Wenders tot Abbas Kiarostami. In 1992 kreeg hij trouwens de Academy Honorary Award voor zijn bijdrage aan de filmkunst. Een niet te missen monument voor iedereen die van baanbrekende en grensverleggende cinema houdt.
Genre: drama, tragedie, coming-of-age
Jaar: 1955
Regie: Satyajit Ray
Cast: Kanu Bannerjee, Chunibala Devi, Karuna Bannerjee, Uma Das Gupta, Subir Banerjee
Land: India
Speelduur: 126 minuten