Dave Mestdach is een gevestigde en gerespecteerde waarde in de Belgische filmjournalistiek. Aan de universiteit Gent behaalde hij in 1998 een Master Art History, Criticism and Conservation. Kort na zijn studies ging hij aan de slag als cultuur- en lifestyle-journalist bij het tijdschrift Trends wat hij combineerde met filmrecensent voor De Standaard, de toenmalige Zone-Magazines en het Antwerpse maandblad Deng. Ondertussen is Dave al bijna twee decennia vaste redacteur bij Knack als chef film & cultuur.
Hier zijn Dave’s vijf persoonlijke anekdotische filmkeuzes:
2001: A SPACE ODYSSEY (STANLEY KUBRICK, 1969)
‘I’m afraid you can’t do that, Dave’. Ik moet een jaar of twaalf zijn geweest toen ik Stanley Kubricks hallucinante scifi-epos voor het eerst zag op tv, en ik schrok me de pleuris toen supercomputer Hal 9000 – de slechterik in de film – plots tegen mij begon te praten. Of zo kwam het toch binnen. Sindsdien is het tussen mij en computers nooit meer goed gekomen, maar gelukkig wel met dit on(be)grijpbare meesterwerk. Zelfs na kijkbeurt elfendertig – tracht ‘m zeker ooit eens te zien in de cinema op 70 mm! – doet de film mijn geest nog altijd draaien als een beestenbot dat door de lucht tolt, en dat vervolgens naadloos overgaat in een ruimterad, wellicht de beroemdste cut uit de filmgeschiedenis. De ultieme trip tussen tijden en dimensies, mens en technologie, op de tonen van Ligeti, An Der Schönen Blaue Donau en Richard Strauss’ Also Sprach Zarathustra.
LOST HIGHWAY (DAVID LYNCH, 1997)
Chungking Express, Crash, Heat, Breaking the Waves, Reservoir Dogs, en uiteraard ook Showgirls … Er waren wel meer films die mijn studententijd kleurden, maar deze van David Lynch drong misschien wel het diepst binnen, al was het maar omdat ik het danig schizofrene verhaal 27 jaar later nog steeds niet bijeen gepuzzeld krijg – geen paniek, geniet gewoon van de trip! – en omdat mijn lief toen voor het eerst naast me zat. Dat ook. Alleen al de titelsequens bij het begin waarin je gele strepen over de autoweg voorbij ziet schieten terwijl David Bowie’s I’m Deranged door de speakers knalt, brengt je in trance. En dan moeten Patricia Arquette, dode Dick Laurent en Robert Blake als Mystery Man – het meest creepy personage ooit – hun opwachting nog maken. Een neo-noir – of zijn het er twee? – die als een klamme koortsdroom over je netvlies trekt en waarin het heerlijk verdwalen is. Telkens opnieuw, en opnieuw, en opnieuw.
HET ZWIJGEN (TYSTNADEN) (INGMAR BERGMAN, 1963)
Ik was dertien, veertien toen ik in de smiezen kreeg dat er ook buiten Amerika en voor de jaren tachtig straffe films werden gemaakt. Hitchcock, Coppola, Fellini, Godard … alles wat ik aan klassiekers kon vinden, voornamelijk met dank aan de nachtelijke programmatie van BBC, Arte en Nederland 3 – nam ik op VHS-cassette op. Het was het begin van een verslaving waarvan ik nog steeds niet afgekickt ben, en het strafste spul kreeg ik misschien wel toegediend van Ingmar Bergman, aan wie ik later dan ook mijn thesis zou wijden. Niet dat ik toen al rijp genoeg was om zijn personages met al hun existentiële verzuchtingen en huwelijkscrisissen te begrijpen – hell, ik was een maagdelijke, West-Vlaamse arbeidersknul die graag voetbalde. Maar zijn films hadden iets uniek, mysterieus en bezwerend, met spookachtig zwart-wit beelden, en intense close-ups van onaards ogende, Scandinavische vrouwen die rechtstreeks uit het Walhalla en mijn overprikkelde fantasie leken te komen. Maar dan dik tegen hun goesting, want happy waren ze duidelijk niet. Ook nu blijft Bergman mijn favoriete deprimo, met als persoonlijke, zij het ietwat ongewone favoriet: deze broeierige trip met twee zussen – Ingrid Thulin en Gunnel Lindblom – die de grens van de dood en de waanzin naderen. Leg de Prozac klaar.
STOP MAKING SENSE (JONATHAN DEMME, 1984)
Als kind nam mijn vader me regelmatig in het weekend mee naar de bioscoop, waardoor ik al vroeg de filmsmaak te pakken kreeg en – nog beter – elke nieuwe Stallone, Schwarzenegger en griezelfilm kon zien, hoewel dat ik daar toen eigenlijk nog te jong voor was. Eén keer bleken alle zalen evenwel volzet – ik was toen tien – met uitzondering waar één zaal waarin ze een film getiteld Stop Making Sense draaiden. Ik, noch mijn weinig melomane pa, hadden enig benul dat het om een concertfilm ging of wie Talking Heads waren, maar na enkele, grandioze nummers – Psycho Killer! Life during wartime! Slippery People! – begon iedereen in de bioscoopzaal recht te staan en te dansen. Nooit heb ik daarna nog zo’n spontane eruptie van collectieve vreugde in een filmzaal gezien, of het moet die keer zijn geweest dat Ben X eindelijk afgelopen was. It was the beginning of a beautiful friendship om Louis uit Casablanca te parafraseren, en bijna vier decades later knallen Talking Heads nog steeds regelmatig op volume elf door de luidsprekers. Burning down the movie house.
E.T. , THE EXTRA TERRESTRIAL (SDTEVEN SPIELBERG, 1982)
Ik zou kunnen beweren dat het Chaplin’s The Kid of The Wizard of Oz was, maar dat zou gewoon liegen zijn om cultureel correct over te komen. Waar het voor mij allemaal begon als cinefiel was bij Steven Spielbergs in alle opzichten fantastische scifisprookje over de vriendschap tussen een doodgewoon jongetje en een alien die op aarde is gestrand, en graag naar huis wil bellen. Sinds dat magische moment waarop E.T. en Elliot met hun BMX-fietsje voor de maan vliegen op de muziek van John Williams – ik was toen zeven – ben ik in de ban van de cinema, en zoveel jaar later is de betovering nog steeds niet uitgewerkt. Thanks for the trip, mister Spielberg!