Tim Deschaumes gaf cursussen en lezingen over filmesthetiek en filmgeschiedenis bij de Vlaamse Dienst voor Filmcultuur/Cinea, COFIB en Vormingplus/Avansa. Hij schrijft voor diverse publicaties, met een focus op Japanse, Taiwanese en Oost-Europese cinema. Samen met Ive Verdoodt brengt hij op cafelumiere.be een ode aan minder bekende filmparels. De naam van de site verwijst naar de film die de Taiwanese regisseur Hou Hsiao-hsien draaide als hommage aan het werk van Yasujiro Ozu.
A CITY OF SADNESS (HOU HSIAO-HSIEN)
Mijn eerste ervaring met de verbluffende impact van cinema kreeg ik toen ik twaalf was en mijn vader me meenam naar Kubricks 2001: A Space Odyssey. Een decennium later had ik een gelijkaardige ervaring met Hou Hsiao-hsiens A City of Sadness (1989), een film die op een totaal andere manier de creatieve mogelijkheden van het medium exploreert. Hou schetst het verhaal van de familie Lin in het naoorlogse Taiwan. Het eiland was vijftig jaar in handen van Japan, maar dat land moest zijn kolonie in 1945 opgeven. De vreugde van de Taiwanezen was van korte duur want de nieuwe machthebbers, de Kuomintang van Chiang Kai-shek, vermoordde tijdens de ‘witte terreur’ meer dan 20.000 Taiwanezen. Hou toont de impact van deze historische gebeurtenissen op de familie, waarvan de zonen verdwijnen, folteringen ondergaan of sterven. A City of Sadness werd in Taiwan een kassucces dat zelfs Jackie Chan het nakijken gaf. Toch is het een weerbarstige film, met talloze personages, ellipsen en een afstandelijke camera. Hou toont hoe je een film kan maken die artistiek vernieuwend is, veel van de kijker eist en toch een breed publiek in het hart kan raken. A City of Sadness heeft nog niets aan actualiteit ingeboet nu China’s claims over Taiwan weer luider klinken.
PALE FLOWER (MASAHIRO SHINODA)
Japan heeft een rijke traditie van yakuzafilms, maar de sfeervolste van allemaal moet Pale Flower (1964) van Masahiro Shinoda zijn. De titel verwijst naar het vrouwelijke hoofdpersonage, een etherische schoonheid met een zwak voor gokspelen. In een magistrale scène zien we hoe ze als enige vrouw tussen een twintigtal yakuza een spel hanafuda wint. Minstens zoveel als de montage en beeldritmiek draagt de soundtrack bij tot de omineuze sfeer. Shinoda gaf geluidstovenaar Toru Takemitsu alle vrijheid om met het sounddesign van de film aan de slag te gaan. Om het schudden van de kaarten te dramatiseren, gebruikt hij opgenomen tapdansgeluiden. Dissonante akkoorden veruitwendigen de heftige emoties of onheilspellende eigenschappen van gokkers en gangsters. Pale Flower toont wat mogelijk is als twee kunstenaars elkaar vinden, vertrouwen en alle vrijheid geven. Na de slotsequens, een van de zeldzame geweldscènes uit de film, zal je Henry Purcells opera Dido en Aeneas nooit meer op dezelfde manier beluisteren.
TYPHOON CLUB (SHINJI SOMAI)
Elk jaar kan je je in Frankfurt onderdompelen in een hondertal films van het Nippon Connection-festival. De focus ligt op nieuw werk, maar er is telkens ook een restrospectief luik. Zo dook ik in 2014 onder in een bad van elf films van de buiten Japan volstrekt onbekende Shinji Somai. Zijn oeuvre is heel eclectisch, maar in verschillende van zijn films staan jongeren centraal. Zo ook in zijn ultiem coming of age-drama Typhoon Club (1985). Leerkrachten sluiten het schoolgebouw af voor een voorspelde tyfoon, maar zien zes leerlingen over het hoofd. In de turbulente nacht die de tieners samen doorbrengen, gaan ze in sneltreinvaart door extreme emoties: seksueel verlangen en geweld, empathie, wanhoop én joie de vivre. Somai regisseert het in zijn kenmerkende long take-stijl: langdurende shots waarbij hij de spontaneïteit van zijn jonge acteurs in de verf zet. Zijn uitstekende kinderregie voel je ook in twee andere aanraders, The Friends (1993) en Moving (1994).
THE RED AND THE WHITE (MIKLOS JANCSO)
De Hongaarse regisseur Miklós Jancsó kreeg van de Sovjetautoriteiten de vraag om een film te maken ter ere van de vijftigste verjaardag van de Oktoberrevolutie. Maar met zijn eigenzinnige The Red and The White (1967) schoffeerde Jancsó zijn Russische opdrachtgevers. In plaats van een warme hommage aan bolsjewistische helden serveerde hij hun een ijskoude anti-oorlogsfilm. Jancsó dedramatiseert de achteloze immoraliteit van de soldaten: hij laat de camera op afstand en weigert gevoelens te sturen met muziek. Toch ervaarde ik de film als een emotionele mokerslag. Typisch voor Jancsó is dat hij de geweldmoraal aan beide zijden veroordeelt. Dompel je na The Red and The White ook onder in zijn andere meesterwerk, Red Psalm (1972).
AN AUTUMN AFTERNOON (YASUJIRO OZU)
Yasujiro Ozu is een cineast van het alledaagse. Hij toont het leven van gewone mensen in doordeweekse omstandigheden. In zijn naoorlogse periode onderzoekt hij graag de verhouding tussen vaders en dochters. In Late Spring (1949) wil Noriko niet huwen: ze wil liever voor haar vader blijven zorgen. Ook in An Autumn Afternoon (1962) dwarsboomt de dochter de pogingen van haar vader om haar uit te huwelijken. Daar zijn diverse redenen voor, maar die zijn zo onuitgesproken en subtiel, dat de vader blind blijft voor de gevoelens van zijn dochter. Ozu’s films gaan vaak over afscheid, over de angst voor afscheid en ingehouden gevoelens. Hij vond manieren om die emoties van frustratie of woede toch weer te geven, niet via woorden of mimiek, maar onder meer door de manier waarop personages voorwerpen hanteren. Hij is een uniek cineast omdat hij het alledaagse niet realistisch weergeeft, maar op haast obsessieve wijze esthetiseert. Elk shot is een uitgepuurde compositie van lijnen, kleuren of reflecties. In An Autumn Afternoon, zijn laatste film, beheerste hij zijn métier tot in de puntjes, waardoor de film een lust voor het hart én het oog is.